In de Volkskrant van vrijdag 13 februari stond een artikel “het Kwik-Fit model: tjak, tjak, tjak” over de ervaringen van therapeute Masja Schakenbos in de jeugdpsychiatrie. Zij zegt haar vak niet meer naar eer en geweten te kunnen uitoefenen. “vanaf nu wil ik niet meer gedwongen worden om halfbakken zorg te bieden.” Ik vind dit artikel en de twee ingezonden brieven, die daarop volgden, ontbreken aan een breder perspectief. Vooropgesteld: het probleem, dat Masja Schakenbos signaleert, bestaat en leidt ertoe dat jeugdigen binnen de jeugd-ggz niet in alle situaties de meest aangewezen zorg krijgen.
De schuld daarvoor wordt vervolgens eenzijdig bij het management gelegd. De overheid en zorgverzekeraars, die hen hebben gedwongen binnen een onwerkbaar, bureaucratisch financieringssysteem te werken, zijn zeker niet minder schuldig. Natuurlijk ontbreekt het dat management soms aan creativiteit om met dat systeem om te gaan, maar wanneer je – zoals binnen de jeugd-ggz én de jeugdzorg het geval is – voortdurend met nieuwe wet- en regelgeving te maken hebt – blijft daar ook weinig energie voor over. Tussen 1990 en 2015 heb ik als werker in de jeugdzorg met drie verschillende wetten te maken gehad. Dat betekende dat de energie van het management meer ging zitten in de aanpassing van de instelling aan weer een nieuw regiem dan in kwalitatieve verbeteringen van de jeugdzorg, die – gezien de stand van zaken van de wetenschap – best mogelijk waren.
Natuurlijk zullen sommige optimisten onder ons zeggen dat het, nadat de gehele jeugdzorg inclusief de jeugd-ggz naar de gemeenten gedecentraliseerd is, allemaal beter zal worden. Voor de jeugd-ggz betwijfel ik dat. Het ziet ernaar uit dat gemeenten meer waarde hechten aan de sociale wijkteams dan aan de specialistische therapieën van de jeugd-ggz. En dat brengt de oplossing voor het door Masja Schakenbos gesignaleerde probleem niet dichterbij.